DE GASTHUISMOLEN IN LIEREN: VROEGER EEN 'DWANGMOLEN'
Aan de Molenvaart in Lieren stond bijna zeven eeuwen geleden een korenmolen die de naam 'Gasthuismolen' droeg en het water betrok van de Beekbergerbeek. Verschillende branden trotseerde het bedrijfje. de laatste keer in 1907 , ging het grotendeels in vlammen op. In het gebouw dat daarna verrees aan de beek is nu de metaalwarenfabriek van de firma Goudkuil gevestigd.
De geschiedenis van de molen gaat terug naar de dertiende eeuw. Reeds uit de rekening van de graaf van Gelre over 1294 en 1295 blijkt dat de molenaar jaarlijks een pacht van twee mud rogge moest opbrengen. Op 13 april 1364 ruilt graaf Eduard van Gelre met Jan de Cock van Opijnen het huis te Nijenbeek tegen een rente van 30 pond geld uit de Watermolen te Voshuizen in Beekbergen. Deze molen is op dat tijdstip in pacht bij Arnt van Ginkel (De naam Voshuizen kwam overigens al voor in een brief van 1609 en is behouden gebleven als naam van een weg in lieren).
In een oorkonde van 28 juni 1381 komt de rente van 30 pond opnieuw naar voren, als Hertog Willem van Gulik en Cleve zijn watermolen in Beekbergen voor genoemde som in erfpacht geeft aan Jan Mompelier van Ovegage. Uit de omschrijving kan opgemaakt worden dat de molen een zogenaamde 'dwangmolen' was. De ingezetenen van Beekbergen waren verplicht - op straffe van een boete van vier pond - om er hun koren te laten malen. Er werd streng gelet op deze verplichting. Wie elders het koren liet malen liep grote kans gestraft te worden.
SCHEIDING
Op 4 juli 1487 brengen Arnt van Oosterhuyzen, Herman van Beeckhuyzen , Willem te Beekchuyzen en Johan van Lieren (Veel mensen ontleenden in die tijd hun naam aan de buurtschap waar ze woonden) een scheiding van goederen tot stand tussen Jacob ten Have enerzijds en Albert en Arnt ten Have anderzijds. Jacob kreeg het erf Ten Have in de buurtschap Lieren toegewezen en Albert en Arnt de Watermolen te Lieren. Twaalf jaar later in 1499 komen Derk Robbertsz, Arnt te Oosterhuyzen , Willem Werners en Reynkens Rijckensz bijeen om wederom een scheiding tot stand te brengen tussen de gebroeders Jacob en Albert te Have en hun zuster Mechtelt, die gehuwd was met Johan van Heerde. Jacob behoud het erf, Albert verkrijgt de watermolen en het deel van wijlen Arnt ten Have is voor zijn broer Jacob en zijn zuster Mechtelt.
Mechtelt zou nog lang bekend blijven als degene die de oude Lierense watermolen, een pachtgoed van de Gelderse graven en hertogen, verkocht aan het St. Petersgasthuis in Arnhem. Door deze verkoop kreeg de molen de naam 'Gasthuismolen'. Op 27 oktober 1533 gaf Willem van Scherpenzeel, stadhouder van de Veluwe, een oorkonde uit waarin werd bepaald dat Mechtelt ten Have, weduwe van Johan van Heerde, tezamen met haar zwager Rijck van Heerde en diens vrouw Jutte, verkocht hadden aan de provisor van het St. Petersgasthuis, de watermolen te Lieren.
PAPIERMOLEN
Het huis naast de watermolen dat in 1521 door kerkmeester van Beekbergen Bartolt Camps en Ricquin Robertsz verkocht werd aan Tymnan Gayen, werd door dit echtpaar op 16 december 1534 eveneens verkocht aan de provisor van het St. Petersgasthuis. De verkoop van de waterradmolen werd door Karel, hertog van Gelre, op 7 januari 1535 bekrachtigt onder de bepaling dat niemand anders aan het zelfde water in dit kerspel een korenmolen mocht bouwen.
In 1619 verzocht jonker Dirk van Essen tevergeefs een korenmolen op de 'Wenckemere weyer' de huidige Winkewijert in de Engelandermark, te mogen leggen. Wel mocht in 1623 de holtrichter van de Engelandermark, jonker Wijnolt van Salland, hier een papiermolen oprichten.
Vele korenmolenaars en ook wel papiermakers hebben er nadien hun beroep uitgeoefend. Eeuwenlang maakten zij gebruik van het water uit de beek. Het gebouw dat dateert uit omstreeks 1900 , toen er opnieuw een korenmolen annex wasserij in was gevestigd, werd in 1948 opgeheven. In 1950 pachtte de familie Goudkuil het fabriekje in Lieren en vestigde er een metaalwarenbedrijf in. De eigenaresse heeft uit gevoel nog geprobeerd het aanwezige molenrad te laten gebruiken voor een trommel waarin ijzerwaren ontroest werden. Dit bleek echter niet mogelijk. Het metershoge rad was te zeer aan slijtage onderhevig, ondanks dat het met de betonnen goot veertig jaren geleden was vernieuwd.
GESLOOPT
Aanvankelijk leverde het waterrad de energie voor de metaalwarenfabriek. Toen Goudkuil werd aangesloten op het lichtnet bepaalde de PGEM echter dat dat niet meer mocht. Daardoor werd het rad niet meer onderhouden. Nu is er van het bovenslagrad aan de noordzijde van het gebouw weinig meer te zien. Slechts een klein restant is nog over van het waterrad. Het metaalwerk in het gebouw is lang geleden gesloopt.
De firma Goudkuil kon het bedrijfje kopen van het Gasthuis en vestigde er een florerend bedrijfje in. Het beekje dat ten westen van de weg Arnhem-Apeldoorn ontspringt loopt nog onvermoeid door de klatert van de molengoot langs het stilstaande water omlaag. het passeert de Tullekensmolen en de Ruitersmolen en voedt dan de Gasthuismolen en Kopermolen in Klarenbeek.
Er is nu nog maar heel weinig dat herinnert aan de Gasthuismolen van weleer. Alleen het water is onveranderd, het is nog zeer helder en is een paradijs voor tal van waterdiertjes. Langs de beek groeien ook nog altijd zeldzame varens en de vijver (oud waterreservoir voor het bedrijf) is er nog als vroeger.